De kettingregel gebruiken doe je wanneer je op zoek bent naar de afgeleiden van een functie die eigenlijk uit twee functies bestaat. Omdat het er twee zijn, doet het denken aan een ketting en spreek je ook wel van kettingfuncties. Vandaar ook dat de regel hiernaar genoemd is.
Wanneer zet je de kettingregel in?
Het is belangrijk om te weten hoe kettingfuncties eruit ziet. In een formule zien ze er zo uit: h(X) = f(g(x)). G(x) is dan een functie en f(x) is een functie. Ingevuld kan het bijvoorbeeld gaan om h(x) = (4x + 3)2. In dat geval is g(X) dan 5x+3 en f(x) is x2.
De ketting regel in de praktijk
De kettingregel is gemakkelijk in te zetten. Wanneer je h(x) = f(g(x)), dan is h’(x) = F’(g(x)) *g’(x). Je moet daarvoor de afgeleide van de buitenste functie nemen en laat de binnenste functie zoals deze is. Het geheel vermenigvuldig je met de afgeleide van de binnenste functie. In de praktijk ziet de kettingregel er als volgt uit. H(X) = 5x+3)2, daarvan is de afgeleide dan f (x) = (g(x))2, daar weer de afgeleide van is f’(x) – 2(g(x)). Van g(X) = 5x + 3 neem je dan de afgeleide g’(x) = 5. De kettingregel wordt dan uiteindelijk dus h’(x) = f’(g(x))*g’(X), dus h’(x) = 2(5x+3)*5 = 10 (5x + 3) = 50X + 30.
Dit kan je toepassen op elk gebruik van de kettingregel.